Linda groeide op met twee broers die verslaafd waren aan heroïne. Het bepaalde voor een groot deel haar leven. “Ik kende alle afkickklinieken en gevangenissen in Nederland van binnen en was thuis continu op mijn hoede. Toen ik voor mijn eindexamens leerde, lag in de kamer boven mij mijn broer het uit te gillen vanwege zijn cold turkey afkicken.” Op haar werk, eerst bij DJI en daarna bij de reclassering, was ze open naar haar leidinggevenden en sommige collega’s, en zo ontdekte ze dat ze niet de enige was die hiermee worstelde. Sinds een jaar of vijf is er een groepje met lotgenoten, “ons geheime genootschap, ons clubske, noem ik het.”

Vermenging van privé- en professioneel leven

“Je realiseert het je misschien niet, maar een familielid dat in de bak zit, verslaafd is, van kliniek naar kliniek zwerft, uit de gevangenis komt en nergens heen kan, het kan een bron van dilemma’s zijn als je reclasseringswerker bent”, begint Linda haar verhaal. Als voorbeeld haalt ze een collega aan wier vader uit de gevangenis zou komen en geen onderkomen had. “Die collega had al een hele club mensen uit haar netwerk geactiveerd om een dak boven het hoofd van haar vader te regelen. Maar daarmee zou ze haar privéleven en haar professionele leven volledig met elkaar vermengen. Het was immers haar reclasseringsnetwerk dat ze nu inzette voor haar eigen vader.” Linda is in gesprek gegaan met haar collega en heeft haar op het hart gedrukt dat dit niet de handigste weg was om te bewandelen. “Gelukkig heeft ze een zus die uiteindelijk het regelwerk op zich heeft genomen. Maar dit soort situaties zijn lastig.”

Opeens werd ik teruggeworpen naar mijn jeugd: die jongen tegenover mij was gewoon mijn broer.

Ze kan daar persoonlijk over meepraten. “Ik had een keer een verslaafde cliënt, een jonge jongen nog. Hij zat tegenover mij aan tafel, deed zijn verhaal, en opeens werd ik teruggeworpen naar mijn jeugd: die jongen tegenover mij was gewoon mijn broer. Alles wat hij vertelde, herkende ik. Ik heb diezelfde middag nog een collega gevraagd of ze alsjeblieft deze cliënt van me wilde overnemen want ik voelde dat ik mijn vak bij deze jongen niet goed kon uitoefenen.” Makkelijk is zo’n beslissing niet. “Nee, je bent professioneel. Jou overkomt dit soort zaken niet, jij houdt je hoofd koel, je bent immers goed in je vak? Het voelt best wel als falen als je een cliënt moet overdragen omdat je privéleven keihard de bespreekkamer binnen komt vliegen.”

Onderzoek naar resisters

Hoe kan het, dat na de scheiding van haar ouders Linda haar beide broers in de drugs belanden, en zij en haar kleine broertje niet? Linda en haar broertje zijn wat ze noemen resisters, mensen die opgroeien in een crimineel milieu maar die – al dan niet bewust - een ander pad kiezen. In 2018 deed ze mee aan een onderzoek van Sheila Adjiembaks naar deze groep mensen, over wie nog maar weinig bekend is. Uit dat onderzoek blijkt onder andere, dat de aanwezigheid van een ‘steunbron’ heel belangrijk is. “Die had ik ook”, beaamt Linda. Toen het thuis erg heftig werd en haar broers de sfeer in huis volledig bepaalden, heeft Linda enige maanden bij een docent in huis gewoond. “Onlangs heb ik haar weer gesproken en haar bedankt. Ze had geen idee van de rol die ze in mijn leven heeft gespeeld, maar dankzij haar heb ik alle ellende thuis het hoofd kunnen bieden.”

Een andere factor die een rol speelt bij resisters, is dat ze van nature veerkrachtig blijken te zijn. Ze zien wat het criminele leven doet met hun familie en weten: dat dus nooit. Linda: “Toen ik zestien was, droeg ik een ontzettend opvallende jas, en mijn broer had die jas geleend. Vervolgens had hij met die jas aan een delict gepleegd en kwam de politie op mijn school langs. Ik werd uit de klas gehaald, over het schoolplein heen zo een politieauto ingeduwd en moest mee naar het politiebureau voor verhoor. Ik schaamde me kapot, vond het zo erg. De hele school had gezien hoe ik werd afgevoerd, de roddels ontstonden ter plekke. Dat gevoel van schaamte wilde ik niet, net zoals ik dat liegen en bedriegen en het totale verval dat ik zag gebeuren bij mijn broers, niet wilde. Nooit.”  

Die veerkracht en het gevoel ‘ik ga het anders doen’ herkent ze ook bij de collega’s in haar lotgenotenclubje. “Het lijkt wel of we allemaal niet toevallig bij de reclassering terecht zijn gekomen. Ik ook niet: ik had kunnen kiezen voor welke werkomgeving dan ook, maar ik ging voor de gevangenis en daarna voor de reclassering. Waarom? Ik denk omdat we de doelgroep herkennen; we voelen ons thuis bij deze mensen, zo zijn onze familieleden immers ook. En als je de dilemma’s die je tegenkomt uit de weg ruimt door ze te bespreken, kun je die ervaringen inzetten in je gesprekken met cliënten. Je weet wat werkt, wat niet werkt, waarom iemand zich op een bepaalde manier gedraagt. Als ik ook kijk naar mijn lotgenotencollega’s, dan is hun kracht, hun veerkracht en hun professionaliteit iets wat me elke keer weer vervult met trots.”

Ik heb ze op de man af gevraagd of ze met hetzelfde worstelden als ik. In alle gevallen was dat zo.

Het ‘Clubske’

Zo blij als Linda is met het lotgenotenclubje, zo makkelijk was het nog niet om het op te zetten. Linda: “Nee, het ontstaan ervan ging niet over één nacht ijs. Je kunt natuurlijk niet even een oproepje op het Digiplein zetten.” In gesprekken, casuïstiekbesprekingen en tijdens afdelingsoverleggen viel het haar in de loop van de tijd op dat sommige collega’s op bepaalde momenten stilvielen of heel duidelijk niet door wilden praten over iets. “Ik heb ze op de man af gevraagd of ze met hetzelfde worstelden als ik. In alle gevallen was dat zo. Toen hebben we een whatsapp-groepje opgericht, met onze privénummers, en zijn we af en toe samengekomen om te praten over hoe het met ons gaat en waar we tegenaan lopen.” Inmiddels weet ze dat als één van de zes collega’s ergens mee zit, één appje voldoende is om een fysiek samenzijn te organiseren zodat die collega zijn verhaal kan doen en de rest kan luisteren en adviseren. Linda: “Het gaat echt in alle openheid, en dat is heel mooi om te zien.”

Haar wens is dat collega’s die met hetzelfde worstelen als zij, daar niet mee blijven rondlopen. “Ik weet hoe zwaar het kan zijn. Hoe de twee werelden zich met elkaar kunnen vermengen en hoe moeilijk het is om je werk goed te doen als je de hele week door afkickklinieken, hulpverleners, psychiaters en PI’s aan de lijn krijgt over je verslaafde broer, vader of neef. Dat gaat niet als je er niet over praat. Het kan je echt volledig in de weg zitten, en dat hoeft niet. Praat erover. Maak van je hart geen moordkuil.”