Reclassering doet voorstellen om het cellentekort fors terug te dringen
Lees meer
Onderstaande tekst is overgenomen uit de brief die de reclassering 22 september 2025 indiende via www.internetconsultatie.nl op verzoek van de minister van Justitie en Veiligheid.
Hierbij biedt de reclassering haar consultatiereactie aan op het conceptwetsvoorstel aanscherping taakstrafverbod.
De reclassering heeft zich altijd tegen (uitbreiding van) het taakstrafverbod uitgesproken. Het taakstrafverbod is namelijk een symboolmaatregel waarmee slachtoffers en samenleving niet geholpen zijn. Het verbod is onnodig en contraproductief – de taakstraf voorkomt juist heel veel slachtoffers – terwijl het de vrijheid van de rechter om een passende straf of combinatie van straffen op te leggen op een onwenselijke manier inperkt.
Onderstaand gaat de reclassering nader in op de afzonderlijke onderdelen van het conceptwetsvoorstel.
Geweld is in alle omstandigheden onacceptabel. Het is begrijpelijk en goed dat er aandacht is voor geweld tegen handhavers en hulpverleners. Zij kunnen zich immers niet onttrekken aan het geweld waarmee zij beroepsheidshalve te maken krijgen. Hiermee is echter niet dragend gemotiveerd dat een taakstraf geen passende straf kan zijn én dat een verbod daarmee nodig is. De reclassering vindt de uitbreiding van het verbod onnodig, onwenselijk en niet bijdragen aan een consistent beleid. Hieronder licht de reclassering dit nader toe.
Met de uitbreiding van het verbod wordt beoogd de strafrechtelijke norm te onderstrepen dat mishandeling van handhavers en hulpverleners ontoelaatbaar is. Het is voor de reclassering niet duidelijk waarom een taakstrafverbod daartoe noodzakelijk en geboden is. De strafrechtelijke norm wordt immers gesteld door strafbaarstelling en de ernst van de overtreding ervan komt tot uitdrukking in de strafdreiging. Op grond van de strafvorderingsrichtlijnen eist het openbaar ministerie (OM) reeds 200% zwaardere straffen bij mishandeling jegens ambtenaren of andere gezagsfunctionarissen.[1] Op basis van de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting kan mishandeling van een slachtoffer in het kader van de uitoefening van werkzaamheden in het publieke domein aanleiding zijn voor strafverzwaring.[2] Dit laat zien dat zowel OM als rechtspraak zwaardere straffen in beginsel passend achten in het geval van geweld tegen handhavers en hulpverleners.
De reclassering kan niet volgen waarom dit niet zou volstaan voor de afdoening van de specifieke misdrijven uit het conceptwetsvoorstel en vindt daarvoor evenmin een dragende motivering in de memorie van toelichting.
Hier komt nog bij dat de in het voorgestelde artikel 22b, eerste lid, onder c Sr genoemde vormen van mishandeling reeds op grond van artikel 22b, eerste lid, onder a Sr onder het taakstrafverbod vallen, voor zover er sprake is van een zwaardere mishandeling, ongeacht de aard van het slachtoffer.[3] Het is voor de reclassering niet duidelijk welke overwegingen tot dit onderdeel van het conceptwetsvoorstel hebben geleid; waarom zijn deze misdrijven ‘dubbel’ onder de reikwijdte van het taakstrafverbod gebracht?
Recent is in opdracht van het WODC onderzoek gedaan naar strafverhoging bij zogenoemde Veilige Publieke Taak-delicten.[4] Uit het onderzoek blijkt dat het bepalen van een straf voor officieren van justitie en rechters ook bij VPT-delicten maatwerk is. Hoewel daarbij rekening wordt gehouden met de ernst van het feit, waarbij het VPT-aspect meetelt, is dit slechts één van de vele mogelijk relevante strafbepalende factoren. Zo is relevant dat ongeveer de helft van de daders van VPT-feiten geen ‘berekenende asociale personen’ zijn, maar personen zijn die psychische problemen hebben. Dit heeft consequenties voor de typen opgelegde sancties. De reclassering acht het in deze context bijzonder onwenselijk dat de mogelijkheid van het opleggen van kale taakstraffen op voorhand categorisch wordt uitgesloten. Het beperkt officieren en rechters immers in de mogelijkheid om een passende straf te bepalen, gegeven alle relevante strafbepalende factoren. Dit klemt temeer nu op grond van het conceptwetsvoorstel ook eenvoudige mishandeling (toebrengen van pijn of letsel zonder dat dit ernstig letsel tot gevolg heeft) onder de reikwijdte van het taakstrafverbod wordt gebracht.
Uit recent wetenschappelijk onderzoek blijkt dat individuen na een korte gevangenisstraf tussen de 76 en 81 procent (!) meer strafbare feiten plegen dan na een niet-vrijheidsbenemende staf (zoals een taakstraf) over een periode van vijf jaar.[5] De onderzoekers concluderen daarom: “Waar het gaat om het voorkomen van toekomstig delictgedrag en het verminderen van overheidsuitgaven aan veiligheidsbeleid, [verdienen] niet-vrijheidsbenemende straffen de voorkeur boven korte gevangenisstraffen.” Voor zover korte gevangenisstraffen beter zouden voorzien in de behoefte aan vergelding, zouden louter om die reden gevangenisstraffen te prefereren zijn. Maar: “de extra strafbare feiten – en dus extra slachtoffers – die volgens onze resultaten het gevolg zijn van de korte gevangenisstraf suggereren echter wel dat het prijskaartje dat aan vergelding hangt, hoger is dan enkel de meerkosten die de tenuitvoerlegging van korte gevangenisstraf boven niet-vrijheidsbenemende straffen met zich meebrengt.” Bovendien blijkt uit ander recent onderzoek door het WODC dat korte vrijheidsstraffen even zwaar worden ervaren als iets langere niet-vrijheidsbenemende straffen, zoals taakstraffen of voorwaardelijke straffen.[6] Het is voor de reclassering niet duidelijk op welke manier (toekomstige) slachtoffers en samenleving gediend zijn met het vaker toepassen van een straf die aantoonbaar leidt tot substantieel meer recidive en dus slachtoffers, niet nodig is voor vergelding en bovendien substantieel duurder is in de uitvoering.
Het huidige en voorgaande kabinet hebben de afgelopen jaren ingezet op meer maatwerkmogelijkheden voor de rechter onder de noemer ‘straffen op maat’. Het is de reclassering niet duidelijk hoe het vergroten van de reikwijdte van het taakstrafverbod – dat de rechter opnieuw en verder beperkt in de vrijheid een passende straf op te leggen – binnen deze ontwikkeling past. Het beperken van de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen, kan daarnaast een negatieve invloed hebben op de huidige capaciteitsproblemen in het gevangeniswezen. Hoewel deze problemen op zichzelf niet bepalend zouden moeten zijn voor beleidsmatige keuzes, kan niet voorbij worden gegaan aan de uitvoerbaarheid van deze keuzes.
De reclassering is van oordeel dat het taakstrafverbod in het belang van (toekomstige) slachtoffers en samenleving in het geheel dient te worden afgeschaft en in ieder geval niet verder dient te worden uitgebreid.
De reclassering merkt op dat in de wetsgeschiedenis niet expliciet is overwogen of het taakstrafverbod eveneens een geldboeteverbod zou moeten inhouden. Daarmee kan in het kader van het onderhavige conceptwetsvoorstel niet sprake zijn van louter een technische verduidelijking. Dit temeer nu hierover – volgens de memorie van toelichting – in de rechtspraktijk verschillend wordt gedacht. Voor de gehele reikwijdte van het taakstrafverbod zal expliciet moeten worden overwogen of een geldboeteverbod eveneens passend en geboden is.
Zo kan voor een zogenoemde ‘droge klap’ (of eenvoudige mishandeling zonder ernstig letsel) op dit moment op grond van de oriëntatiepunten een geldboete worden opgelegd. Consequentie van het conceptwetsvoorstel is dus dat rechters bij de strafoplegging voor deze misdrijven, begaan tegen handhavers en hulpverleners twee treden op de sanctieladder dienen over te slaan. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat dit leidt tot disproportionele strafoplegging. De reclassering acht dit onwenselijk, temeer nu de voorgestelde hardheidsclausule niet van toepassing is op dit onderdeel van het taakstrafverbod (ze ook verderop in deze reactie).
De reclassering onderschrijft de wenselijkheid van de uitbreiding van de mogelijkheid om van het taakstrafverbod af te wijken door het toestaan van de combinatie van een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hiermee wordt immers een onnodige belemmering weggenomen voor de rechter om een passende straf op te leggen. De combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden kan bij uitstek passend zijn om te vergelden en gericht te werken aan het voorkomen van recidive en daarmee nieuwe slachtoffers.
De reclassering onderschrijft de wenselijkheid van de introductie van een hardheidsclausule. Het risico op een disproportionele straf is immers inherent aan de beperking van de vrijheid van de rechter om een passende straf op te leggen. De voorgestelde reikwijdte van de hardheidsclausule is echter zodanig ingeperkt dat deze naar verwachting in de praktijk geen betekenis zal hebben.
In de memorie van toelichting wordt het voorbeeld gegeven van een eenvoudige winkeldiefstal, gepleegd door een sociaal kwetsbaar persoon. Terecht wordt gesteld dat het opleggen van een vrijheidsstraf ertoe zou kunnen leiden dat de veroordeelde werk en woning verliest, verder afglijdt en mogelijk sneller recidiveert. Gegeven deze – op zichzelf terechte redenering – is het niet te volgen dat verderop in de memorie van toelichting betoogd wordt dat de gevolgen voor de veroordeelde (kans op verlies van werk) en de beperkte ernst van het misdrijf op zichzelf niet voldoende zijn voor toepassing de hardheidsclausule, zelfs als een taakstraf op zichzelf passend zou worden geacht. De reclassering stelt daarom voor om deze laatste toelichting te schrappen en beoordeling van de toepassing van de hardheidsclausule helemaal aan de rechter te laten.
De reclassering vindt daarnaast dat de hardheidsclausule ook van toepassing moet worden gebracht op het verbod op grond van artikel 22b, eerste lid, onder a en b (huidig) en onder c (conceptwetsvoorstel) Sr. Op voorhand kan immers niet worden uitgesloten dat ook in die gevallen het taakstrafverbod kan leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. De rechter moet dit in alle gevallen waarin het taakstrafverbod aan de orde is, kunnen toetsen. Het is niet uit te leggen waarom de rechter die mogelijkheid in het ene geval wel en in het andere geval niet heeft. De in de memorie van toelichting aangehaalde evaluatie van het taakstrafverbod uit 2017 kan in ieder geval geen dragende motivering zijn voor de beperking van de clausule tot het in artikel 22b, tweede lid Sr bedoelde verbod. Zo was het in het onderhavige conceptwetsvoorstel te introduceren verbod op grond van artikel 22b, eerste lid, onder c Sr geen onderdeel van die evaluatie.
De reclassering concludeert (andermaal) dat het taakstrafverbod onnodig is en dat slachtoffers en samenleving er aantoonbaar niet bij gebaat zijn. Een veilige werkomgeving komt niet tot stand door in geval van geweld tegen handhavers en hulpverleners altijd een gevangenisstraf op te leggen. Juist om daders van geweld tegen handhavers en hulpverleners passend te kunnen straffen en recidive te voorkomen moet het taakstrafverbod niet worden uitgebreid, maar moet het aan de rechter worden gelaten om te bepalen welke straf passend is.
Dat met het conceptwetsvoorstel de reikwijdte van het taakstrafverbod wordt uitgebreid en daarmee de ruimte voor maatwerk wordt ingeperkt en tegelijkertijd – juist omwille van het belang van maatwerk – de sanctiecombinatie met de voorwaardelijke gevangenisstraf mogelijk wordt gemaakt en zelfs een hardheidsclausule noodzakelijk wordt geacht, onderstreept de onwenselijkheid van het verbod.
Met vriendelijke groet,
Mede namens Stichting Verslavingsreclassering GGZ en het Leger des Heils reclassering,
Johan Bac
Algemeen directeur
[1] Richtlijn voor strafvordering mishandeling (2020R008).
[2] Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken (2025).
[3] Dit betreft de misdrijven in artikel 301, tweede en derde lid, artikel 302 en artikel 303 Sr.
[4] DSP-groep (2024). Strafverhogingen bij Veilige Publieke Taak-delicten. Hoe voor VPT-feiten strafeisen en straffen worden bepaald.
[5] Wermink, H. e.a. (2022). Een oude vraag opnieuw onderzocht: effecten van korte gevangenisstraffen ten opzichte van niet-vrijheidsbenemende straffen op recidive op basis van een instrumentele variabele benadering. Tijdschrift voor Criminologie, 64(2), 147-169.
[6] WODC (2023-7). Korte vrijheidsstraffen. Een literatuuronderzoek naar het bereiken van strafdoelen met korte vrijheidsstraffen ten opzichte van andere straffen.
Lees meer
Lees meer
Lees meer